dinsdag 31 januari 2012

Een week in de Fabriek

De eerste helft van het afstudeerjaar was een zware tijd. Het afstuderen dichtbij, dichtbij genoeg om er bang voor te worden, maar te ver weg om concrete plannen te maken. Wat te doen na de academie? Werk zoeken in deze barre tijden zonder hulp van subsidie? Geheel allenig de grote boze buitenwereld, die toch niet op mij zit te wachten, tegemoet treden? Maar daar voelde ik me nog helemaal niet klaar voor. Daarnaast zou het inmiddels prettig zijn om te begrijpen waar ik nou eigenlijk werk over maak. Wat is mijn standpunt? Mijn positie als kunstenaar? Waar gaat mijn werk over? Maar ook dat wist ik niet, noch kon ik het uitleggen. Twijfels en angsten maakten het moeilijker dan ooit om gewoon lekker, met plezier te werken.

Gelukkig deed de ‘artist in residence’ week in de fabriek veel goed. Een week lang had ons studiejaar de Fabriek tot haar beschikking. Om te gebruiken, in te slapen, te koken, te dansen, bier te drinken, de fietsen te lenen, verhaaltjes voor te lezen, maar vooral om te werken.

De Fabriek is een goed verstopt kunstenaarsinitiatief in Eindhoven. De naam zegt het al: een voormalige fabriek, die nu al meer dan 30 jaar kunstenaars een prachtige ruimte biedt om werk te presenteren. 2 ruimtes moet ik zeggen. De bovenste verdieping is een zaal met welhaast monumentale afmetingen, groot, hoog en licht. Daaronder ligt de kelder van een al even imposante grootte.

Al deze ruimte was te verdelen onder 24 man/vrouw. Zeeën van ruimte voor iedereen. Wat een verschil met de ateliers in Breda!

Een week is kort en het was de bedoeling dat er een expositie zou komen, beginnende op vrijdag. Weinigen van ons namen echter oud werk mee. Alles moest ter plekke verzonnen en gebouwd worden. Dit bracht een gezonde tijdsdruk met zich mee. Het was noodzaak voortvarend aan de slag te gaan. Desalniettemin liet ik me het eerste weekend vooral verleiden door de euforie die het beschikken over een zo’n grote ruimte met zich mee brengt. Met mijn klasgenoten rondjes rennend, mondharmonica spelend, mijn spullen overal verspreidend –gewoon omdat het kon- en al bierdrinkend bracht ik het eerste weekend door. De zwarte leeuwenmuts die ik de week ervoor gemaakt had kwam goed van pas en ging van hoofd tot hoofd, hilariteit brengend op een koude winteravond. Fijn: ik introduceer een van mijn werken in een kantine vol aangeschoten mensen en niemand hoeft zich te vervelen.

Ik kon pas echt van start met werken toen ik op de markt meters en meters stof had gekocht. Nog niet eerder was het belang van materiaal me zo duidelijk geweest. Deze vormt blijkbaar een grotere bron van inspiratie dan ik voorheen had gedacht!

Voortvarend ging ik aan de slag met.. spelen. Ik had inspirerende voorwerpen meegenomen en deze combineerde ik met de gekochte stoffen en de balken die de boog in het plafond in vorm hielden. Had ik een plan? Vagelijk: omdat mijn pas afgeronde scriptie hebzucht als onderwerp heeft, wilde ik dit als gegeven in mijn werk gebruiken. Ik had kort daarvoor rood als de kleur van de hebzucht bestempeld, dus wilde ik een installatie in rood maken. Een installatie, of, beter nog, een ruimtevullend kostuum. Dat was mijn plan. Dus had ik rode mandjes, schilmesjes, veren, nagellak en dergelijke verzameld. Helaas was er op de markt niet veel rode stof te krijgen. Jammer! Dan maar zwart.

Een etalagepop die een klasgenoot had meegenomen vond al snel een plekje in mijn werk. Dit maakte het mogelijk met de menselijke maat te werken zonder zelf model te hoeven staan of een vrijwilliger te vinden die het kostuum zou willen passen. Daardoor kon ik het werk rustig van een afstand bekijken. Zo werkte ik naar hartenlust.

Tot op de helft van de week de twijfel terugkwam. Hoe moest dat nu verder? Ik wist het even niet meer.

Normaal zou ik, als de twijfel insloeg, iets anders zijn gaan doen of zou ik zijn gaan piekeren, waardoor de kans op afstel alleen maar groter zou worden. Nu echter was daar helemaal geen tijd voor! Ik had al een halve week aan dit werk besteed en er was niet genoeg tijd om nog aan iets nieuws te beginnen. Bovendien zou dat zonde zijn van de moeite die ik al gedaan had. Vrijdag moest er iets op de expositie komen te staan en ik wilde dat het meer zou zijn dan een half voltooide schets of een afgeraffeld ideetje.

Dus nam ik me voor om door te gaan met wat ik op dat moment had. Ik zou me slechts daarop richten en er alles aan doen om daarvan iets te maken waarover ik tevreden zou kunnen zijn.

En dat werkte!

Ik schoof, veranderde, naaide, positioneerde net zo lang tot ik, al kijkend naar het beeld, een gevoel van tevredenheid voelde opkomen.

Op dat moment had ik voor me een menselijke vorm, een vreemd vrouwelijk wezen in een theatraal kostuum met gouden knopen. Tenminste, dat was het aan de voorkant. Een blik aan de achterkant bood een andere aanblik: door een gordijn van rood kant was een tafereel te zien, verlicht door een kitscherige rode lamp. Wie een blik door dit gordijn wierp zag een koffer, met daarin een aantal vreemde voorwerpen, verzameld in de loop van de week. Een avocado met een deuk, een zwarte olietrechter, een schilmesje, een rood geschilderd bot en een lelijke mint-kleurige speelgoedpony. Daarachter waren de benen van de etalagepop te zien, gehuld in kousen met een rode rand, een parelketting hing daartussen naar beneden en een Javaans masker stak zijn tong naar de toeschouwer uit.

Een kostuum dat tegelijkertijd een installatie is!

Waarom deze specifieke verzameling? Simpelweg om de toeschouwer te verleiden, te verwarren en af te schrikken. Tegelijkertijd. Dit is de macht van de vreemde vrouwelijkheid, die mij inspireert, want de vrouw is een verleidelijk, maar ook een belachelijk wezen en we moeten ons niet blind staren op haar sexy schoonheid. Even zo groot zijn haar vermogens om af te schrikken en om humor ten toon te spreiden. Als ik een verklaring voor het werk zou moeten geven, dan zou dat het zijn. Maar eerlijk gezegd dacht ik daar helemaal niet over na toen ik bezig was. Ik heb niet van tevoren bedacht dat het zo zou moeten zijn. Het is zo gekomen.

Maar dat maakt het misschien ook wel zo goed. Deze week heeft me geleerd dat ik gerust kan vertrouwen op mijn vermogens als beeldenmaker. Zolang ik hard werk en alles doe om een beeld te maken dat ik zelf goed vind, dan komt het goed. Als de twijfel dan inslaat moet ik gewoon doorwerken, is de boodschap. Niet piekeren, niet iets anders gaan doen, geen uitvluchten. Nergens voor nodig.

Zo werd het, naast een hilarische week op schoolkamp vol stomme dansjes, gekke gesprekken en fijne momenten ook een bijzonder leerzame week. Een week die mijn zelfvertrouwen, na een periode van twijfel en narigheid, veel goed heeft gedaan.

dinsdag 1 februari 2011

Artist-Statement 12-01-2011

Dingen!

Dingen omringen me. Soms laten die dingen me onverschillig, maar meestal wekken ze hebzucht bij me op, want ik ben een hebberig persoon, een gulzige consument.

Maar ik consumeer niet zonder meer, want mijn voorkeur gaat uit naar mijn eigen schepsels. Ik honger naar mijn eigen werk. Ik omring me met dingen.

Mijn schepsels zijn dingen die leven, soms voor lang, soms maar kort. Soms luidruchtig, soms stil. De ene keer als slachtoffer, de andere keer als dader. Het zijn wezens die het midden houden tussen Dier, Vrouw en Kind en eigenschappen die ik ze meegeef zijn dubbelzinnigheid, onschuld, humor, melancholie, wreedheid, opwinding en venijn.

Een onbedwingbare naaiwoede drijft mij tot het maken van kostuums en ruimtelijke objecten, die ik gebruik voor films, foto’s en performances. Ik heb alle touwtjes, draadjes en teugels in handen, want ik ben tegelijkertijd kunstenaar, acteur en regisseur. Ik neem de realiteit en herschik die tot een half-realiteit die me beter bevalt. Met die half-realiteit probeer ik de hypocrisie van het dagelijks leven de bedwingen.

Periode 9 en 10

Roerige tijden! Onprettig roerig, waardoor het ook moeilijk was te reflecteren op deze periodes. maar ten langen leste: hier toch enige gedachten.

In de zomervakantie bedacht ik mij een plan; ik ga mij bezig houden met kostuums en performance. Een mooi plan! Maar wat voor kostuums en wat voor performances dan?

Wat stuurloos begon ik de eerste periode. Ik had wel plannen en voerde die uit, maar het waren allemaal laffe starten. Ik legde een handgemaakte jurk in het bos en ik begon aan een paspop van mijzelf. Plannen die ik al een tijdje in mijn hoofd had spoken. Maar ja. Dan doe je dat. En dan?

Ik had het gevoel alsof ik achteruitwas gegaan. Een jaar voor niets aangeklooid. Waar stond ik nu helemaal? Wat wilde ik met mijn werk? Wat was mijn boodschap? Was die er wel? Ik voelde me alsof ik enorm achter liep.

Het assessment aan het begin van de 10e periode deed me niet veel goed. Het kwam ook op een ongelukkig moment. Het assessment is het moment voor een toneelstukje; je laat je op je best zien, een verkooppraatje. Het assessment is niet de gelegenheid voor uiten van twijfels en ik zat er vol van. Ik twijfelde zoveel aan mezelf op dat moment dat zelfs een gespeeld welovertuigde speech er niet in zat. Het werd een waardeloos gesprek. Maar ik kreeg de kans het over te doen, met het argument dat ik het echt wel wist, het kwam er alleen nog niet uit. Wist ik het? Ik dacht van niet, maar ik kon best iets bedenken.

En misschien was dat ook wel voldoende. Ik wil het liefst altijd alles tegelijkertijd, maar helaas, lijkt (nog) niet te kunnen. Dus er moet een keuze gemaakt worden. Wat ik zou kiezen maakte niet zoveel uit, als het me maar aan het werk zou zetten want dat is wat ik het beste doe. Er was een grote afstand tussen mijn werk en de manier waarop ik er over praatte. Alsof ik me ervoor wilde verontschuldigen. Ik mocht best wat meer liefde ervoor opbrengen. Tenslotte komen de beelden tot stand uit een liefde voor het maken. Ik ben een maker en dat is mijn kracht.

Dus koos ik een onderwerp: het banket, het feestmaal. Dat leek me een mooi uitgangspunt omdat er veel inzit dat ik interessant vind: decadente sier, theatrale handelingen, dieren, kleding. Ik had een kipje gemaakt van leer en het leek me leuk om er meer te maken en een runderlederen banket te houden.

Dat bleek een goed onderwerp waar een hoop uit te halen viel. Het heeft geleid tot een serie foto’s en een aantal performances. In de foto’s neem ik een rol aan. De belangrijkste rollen tot nu toe zijn de Jaagster, een beest dat het voedsel verschalkt in de buitenlucht en de Keukenmeid, geïnspireerd op de 17e eeuwse schilderkunst, waarin kokkinnen de prachtige kostuums dragen en hun rijke dis ten toon stellen. Kippen op spiezen. Het dier is hierbij het slachtoffer. Pracht en praal gaat altijd ten koste van iets of iemand, dat zou een goede moraal kunnen zijn.

Daarnaast was ik een aantal malen een wandelend (of stilstaand) buffet; een tafel met benen.

Gulzig verorber ik het voedsel dat ik kan bereiken zonder mijn handen te gebruiken, tot alles uiteindelijk in scherven en chaos op de grond beland en de gulzigheid na een wilde climax tot een noodzakelijke inkeer komt.

In deze werkzaamheden zit nog heel veel voer voor meer. Er valt nog een hoop te verbeteren of verder uit te zoeken. In de komende periode hoop ik dat te gaan doen, hoewel zich ook wel weer nieuwe dingen aandienen die me ook al weer leuk lijken.

Zolang ik maar bezig ben en blijf is het goed.

Ik ben blij dat ik uit een staat van apathie heb kunnen opkrabbelen naar een staat van productiviteit. Ik weet nu dat dat heel goed mogelijk is, als ik maar aan het werk ga. Dat is goede informatie om aan te denken als het later weer een keer stagneert. Het niveau van mijn werk is nog niet daar waar ik het wil hebben, maar ik heb er alle vertrouwen in dat dat gaat komen, zolang ik vertrouw op mijn eigen fantasie en werklust. De rest komt vanzelf.

Resultaat voor deze twee periodes: 7 en 8

Performance Opdracht

In de Cacaofabriek in Helmond maakte ik kennis met het werk van Linda Molenaar. Een prettige kennismaking. Sowieso een prettige plek om te wezen: een rommelig maar groot fabriekspand met vriendelijke bemanning. Bij het betreden van de ruimte en het zien van het werk was mijn eerste gedachte: dit had ik zelf ook wel willen maken. Molenaar maakt kostuums, geïnspireerd op dieren. Daarvan maakt ze foto’s en performances. Ik vond het schitterend werk.

Zeer verheugd was ik dan ook over het feit dat onze leraren hadden besloten Molenaar als gastdocente te vragen. Ik was al van plan geweest contact met haar op te nemen omdat ik haar werk zo inspirerend vond, maar dat hoefde dus niet meer, ze kwam al naar ons toe!

Zij zou ons drie dagen komen begeleiden en gaf ons de opdracht om in die drie dagen een korte performance te bedenken en uitte voeren.

Het lag natuurlijk voor de hand dat ik een performance in een zelfgemaakt kostuum zou doen, maar ik greep de gelegenheid aan om iets gewaagders te bedenken.

Het Banket, het feestelijke diner was op dat moment mijn zelfgekozen thema. Met name het consumeren van vlees was daarin belangrijk. Ik heb een zeer dubbelzinnige relatie met vlees; ik houd van beesten en vind niet dat die dood gemaakt moeten worden, alleen maar om ze op te kunnen eten. En al helemáál niet dat ze daarvoor een leven van lijden moeten doorstaan. Maar ja… Ik vind vlees wel erg lekker. Het liefst kluif ik het zo van het bot, dus dat is wel erg dubbel.

Voor deze performance wilde ik uitvinden of ik de dood van het beest, noodzakelijk voor de consumptie van vlees, onder ogen kon zien. Ik zou gaan proberen of ik een beest dood kon maken.

Lukte me dat niet, dan zou er een leven van vegetarisme voor me in het verschiet liggen. Lukte het wel, dan zou ik in elk geval beseffen wat de stap is tussen een levend beest en een stuk vlees.

Een vis zou het moeten ontgelden. Ik was van plan om en plein publiek een vis (tijdelijk gehuisvest in een aquarium) te doden, te fileren en op te eten. Een kip zou ook kunnen, maar dat leek me moeilijker om in korte tijd te doen, aangezien het beest dan ook moet leegbloeden. Een vis, dat zou nog kunnen lukken, al had ik er twijfels bij of ik het zou kunnen als het er op aan zou komen. Vissen zijn mooi.

Hoe komt men aan een vis? Daar keek ik nogal tegenop. Het moest geen goudvis zijn, die eet je normaal ook niet op. Het moest een vis zijn die je normaal ook opeet. Een vis die je in de schappen van de supermarkt kan vinden. Maar dan levend! Het was te koud om te vissen. Bij viswinkels verkopen ze alleen dode vissen. Hoe moest dat?

En als ik die vis dan vervoeren? Moest ik met een emmertje in de trein? En hoe hield ik het beest in leven tot het beslissende moment? En wat zou ik moeten doen als ik het niet over mijn hart kon verkrijgen? Terug de rivier in?

Al deze zorgen (waar ik me best druk om maakte, want wat als ik niet aan een vis kon komen?) gingen in rook op door een bezoek aan de Chinese Toko. Grote aquaria vol levende vissen! Bedoeld voor consumptie! Ik had het niet verwacht. Bestaat daar geen regel tegen? Het water zag er niet echt fris uit, geen plantje in de bakken te bekennen. In een van de bakken zweefde een dode vis op zijn kant rond. Tussen de levende exemplaren.

Jakkie…

Maar goed, het eerste doel was al bereikt, ik wist waar ik mijn vis vandaan moest halen.

Zou ik die vis zo meekrijgen? Het leek me dat ze die dan daar ter plaatse dood zouden maken en je hem dan meekreeg. Misschien zou ik meer moeten betalen als ik ze levend mee wilde nemen. Nou ja, dat was de volgende stap.

Bij het naderen van het moment supreme wendde ik mij tot mijn vriendin, die mij zou leren fileren. Zij, een groot visliefhebster, was al op verschillende vistochten geweest en was dus al ervaren in het doden en klaarmaken van de vis. Zij zou mij instrueren, opdat ik zou weten wat ik met het dode beest zou moeten doen als het eenmaal zo ver was.

Daartoe hadden we natuurlijk een ongefileerde vis nodig. liefst eenzelfde soort vis als dat ik tijdens mijn performance zou gebruiken. Het geval wilde echter dat het maandag was en dat op maandag de visboeren dicht zijn.

Ik besloot dus mijn vis bij de Toko te halen, de enige plek waar dat nog kon. Kon ik gelijk zien hoe dat nou zou gaan.

De bijzonder beleefde man achter de kassa vertelde me dat ik precies op tijd was, de nieuwe vissen waren net binnen. Hij koos twee grote exemplaren voor me uit. (we zouden met zijn drieen gaan eten die avond) Ik kreeg een plastic zakje met daarin twee grote tilapia’s, rekende 17,50 af en liep met het zakje naar buiten.

De vissen leefden nog!

Er zat geen water of niks in het zakje!

Ik fietste snel naar mijn vriendin, maar halverwege spartelde mijn zak een keer heftig en was toen weer stil. AAAAH! Ik dacht; dat was het. Dat was de doodsspartel. Ze zijn gestikt. Schuldig fietste ik door en op mijn bestemming legde ik de zak in de koelkast.

Ik nam met mijn vriendin eerst een verversing, om van deze gebeurtenis te bekomen. Na een uur zetten wij ons aan het fileren. Mijn vriendin pakte een van de vissen- een reusachtig beest - en hield hem onder de kraan om hem af te spoelen.

Als een gek begon het dier te spartelen!

AAAAAAAAAAAAAAAHHHHH! Wat nu?

Blijkbaar konden de beesten zo lang zonder water, ze waren er minstens anderhalf uur uit geweest en leefden nog steeds! Daar zaten we dus, met twee levende vissen en een dosis paniek.

Mijn vriendin besloot dat het maar het beste was om de vissen zo snel mogelijk uit hun lijden te verlossen en trachtte de keel van het spartelende beest in de gootsteen door te snijden. Maar dat bleek nog helemaal niet zo makkelijk! Ten eerste was het een ongemakkelijke houding, ten tweede waren er niet echt scherpe messen, ten derde bleek het beest taai! Steeds dachten we dat hij dood was, maar steeds bleek hij toch nog te leven, ook toen de kop er al half af was. Uiteindelijk, een half uur en een hoop ellende, scheldwoorden, bloed en blubber later, was de kop van de romp gescheiden en moesten we toch wel aannemen dat hij dood was. Toen was er nog de andere vis…

“Hier heb je een plank en een mes,” zei mijn vriendin, “Maar déze is voor jou.” Het onhandige gedoe had ook haar niet onbewogen gelaten en ik vond ook dat het niet eerlijk was als ze de andere vis ook zou moeten doden. Dus ik besloot het te doen. De vis lag op de plank, ik hield hem angstig vast, nam het grootste mes probeerde zo hard mogelijk onder de kieuwen te slaan. De vierde slag deed het hem. Het bloed liep uit de halsslagader en de vis was dood. Gelukkig een heel stuk sneller, maar toch nog heel akelig. Bij het verder ontdoen van het hoofd en bij het fileren bleven de ellendelingen maar stuiptrekken, wat steeds een hoop gegil teweegbracht.

Een bijzonder vreemde gewaarwording om te beginnen met een levende vis, die op een gegeven moment overgaat in het plakje vlees dat je kent uit de supermarkt. Dus dat komt er bij kijken!

Na een hoop ellende zaten we uiteindelijk met een pan verse tilapia aan tafel. Het spijt me te moeten zeggen dat het, na alle doorstane beproevingen, niet eens lekker smaakte. Modderig. Dat zal vast aan het vieze water gelegen hebben waarin ze moesten zwemmen. Zoveel moeite en dan is het niet eens lekker!

De volgende dag was ik een beetje ziek en voelde ik me een moordenaar. Ik wist dat ik dit geen tweede keer zou kunnen doen, dus mijn performance, zoals ik die bedacht had, zou niet doorgaan. Tijdens het doden had ik de camera aanstaan – ik had een fileerinstructiefilm willen maken- en daar zou ik beelden van gaan laten zien, samen met een reflectie achteraf. Terwijl ik me ziek en ellendig voelde sprak ik mijn gedachten uit voor de camera en dat, samen met de slachtbeelden, zou mijn performance worden.

Achteraf gezien was het een avontuur. Aan een vis komen bleek het makkelijkste, terwijl ik me daar het meeste druk om maakte, het doden bleek het moeilijkste, moeilijker nog dan ik dacht. Ik voelde me schuldig, maar was toch ook wel blij dat ik het toch gedaan had – hoewel ‘blij’ misschien niet het juiste woord ervoor is. Ik weet nu dat ik een dier kan doden, als het moet. Ik weet dat het moeilijk is en dat ik er geen talent voor heb. Ik begrijp dat het veel sneller en daardoor humaner kan, met minder verspilling, want we moesten veel vis ongebruikt weggooien omdat we niet wisten hoe we het van de graat moesten krijgen. sindsdien heb ik het nog niet aangekund om vis te eten, omdat de gedachte aan het mooie beest en het zielige lapje vlees dat er afkomt, me doet walgen. Ik weet niet of ik nooit meer vis zal eten, maar ik heb in elk geval een hoop geleerd over de noodzakelijke dood van het beest en zal nooit meer zomaar vlees eten zonder hier aan te denken.

De reacties op de videobeelden waren verschillend. Een klasgenoot – zelf vegetarisch- liep erbij weg omdat het te gruwelijk was, een spaanse jongen vroeg na afloop wat ik er nou zo erg aan had gevonden. Het hoort er toch bij, het doden van een beest? Grappig dat het zo heel verschillende reacties oplevert.

Ik ben er ook achter dat dit niet mijn stijl van performen is. Het is erg bot en confronterend en dat is natuurlijk goed, maar niets voor mij. Kunst gaat voor mij toch vooral om schoonheid en om ambachtelijke kunde. (heel ouderwets van mij natuurlijk, maar dat ben ik dan ook.) Het moet zeker ergens over gaan, maar het mag ook subtieler. De wijze les van dit al: Dierenleed is GEEN kunst.

Resultaat: werkproces: 8, performance zelf: 7.

vrijdag 20 augustus 2010

Periode 8

Ik was blij om met deze laatste periode van het jaar te beginnen. Terug in het atelier! Weg uit de galmbak in Den Bosch en terug in de rustige, bosachtige, gemoedelijke omgeving van de academie in Breda. Niet meer gebonden zijn aan de beperking van één materiaal; Keramiek en glas, maar gewoon weer terug achter de naaimachine op zijn vaste plekje met de waterkoker in de buurt. Dat leek me zo prettig!
Het bleek echter allemaal niet zo soepel te verlopen als ik had gedacht of gehoopt, ook omdat ik geplaagd werd door twijfels. De een namelijk raadde mij dringend aan om de buitenwereld wat meer op te zoeken. Musea bezoeken en op zoek gaan naar geestverwante kunstenaars. Ik werkte te hard en zat te veel opgesloten in mijn eigen wereldje. De inspiratie van de buitenwereld zou verlichting brengen. Een frisse wind door het gare sop waarin ik kookte. De ander echter zei me dat ik juist niet naar andere kunstenaars moest gaan kijken. Ik moest eerst maar eens mijn eigen beeldtaal vinden. Als ik te veel naar andere kunstenaars zou gaan kijken zou ik me daar te veel op gaan richten. Ik moest me niet bezig houden met de vraag of het wel kunst is wat ik maak. Die kunst komt later wel, eerst maar dingen maken.
Daar zat natuurlijk allebei wat in. Nou heb ik de vervelende neiging om iedereen tevreden te willen houden. Dat was in dit geval vrijwel onmogelijk. Moest ik naar een museum gaan en er met mijn handen voor mijn ogen doorheen rennen?
Daarnaast had ik mezelf het doel gesteld om deze periode georganiseerd te beginnen. Ik zou eerst onderzoek doen naar een bepaald onderwerp en pas daarna zelf iets maken. Had een heel schema gemaakt met tijdsplanning en al. In dit geval koos ik als onderwerp de dingen die ik als meisje leuk vond. Daar zou vast iets uitkomen, aangezien ik veel van die dingen nog steeds kan waarderen. Bovendien zou het een pure bron van inspiratie zijn, voortkomend uit echte interesse, geen geveinsde, artistieke vooringenomenheid. De COBRA kon ermee toe, dus waarom ik niet? De eerste twee weken zou ik alleen maar onderzoek doen en nog niets maken.

De dingen die ik zoal leuk vond waren heel doorsnee dingen. Knuffels en jurken. Over het algemeen geen poppen, die deden me teveel aan het echte leven denken en daar moest ik weinig van hebben. Ik trok er graag op uit, waarschijnlijk op zoek naar een verborgen deur die naar een magisch land zou leiden. Uiteraard zou ik daar tussen de pratende beesten gelijk erkend worden als de verloren gewaande prinses die ik eigenlijk was en naar het kasteel in de wolken gevoerd worden door een vliegend paard. Dat soort dingen.
Die deur heb ik nooit gevonden, evenmin als alle andere meisjes die er ook naar zochten. Het blijkt een veelvuldig voorkomende ambitie bij meisjes te zijn om prinses te worden. Voor mijzelf kwam ik er achter dat dit alles te maken had met de wens om bijzonder gevonden te willen worden. Dat was wat ik altijd gewild heb en nog steeds wil. De uitzondering op de regel vormen. Geen doorsnee meisje of vrouw zijn. Iemand zijn waar de mensen van houden en die zij bewonderen. Het lijkt me waarschijnlijk dat ik daarom ben gaan tekenen, omdat ik daarvoor op m’n bol geaaid werd omdat ik het zo goed kon. Waarschijnlijk kon ik het niet veel beter dan de anderen. Mijn talent is zeker niet uitzonderlijk groot, ik heb het gewoon beter uitgewerkt dan de meesten en misschien wel onbewust het vermogen tot rekenen daarvoor overboord gegooid, om ruimte te maken. Ik geloof graag dat het zo is gegaan.
Maar maak ik dan alleen dingen om bijzonder gevonden te willen worden door anderen? Dat is een deprimerende gedachte. Zou ik het niet voornamelijk voor mezelf moeten doen? Moet ik me dan werkelijk zo voor de ander uitsloven? Dat kan toch niet?
Ik had me zo graag willen richten op de leuke aspecten van het meisje-zijn, de onbevangenheid, het plezier dat ik had in het tekenen en het spelen. Ik kwam echter uit op ontmoedigende gedachten en hoe onorgineel ik eigenlijk was. Bah.
Dientengevolge strandde mijn zo strak opgestelde plan. Een tijd lang geen dingen mogen maken, dat werkt niet en de beperking tot dit ene onderwerp werkte ook niet. Ik had toch de neiging om er allerlei dingen bij te halen en dan zat ik me alleen maar af te vragen waar het nou eigenlijk bij moest horen.
Alle projecten die ik mijzelf had opgelegd strandden zo’n beetje. Ik had een ambitieus plan om mijn lieve verloren kat Elviro terug te krijgen, doormiddel van uitgedeelde knuffelbeesten. Het stokte omdat ik vond dat ik de situatie te veel aan het uitbuiten was en omdat ik er tegenop zag om honderden knuffels in elkaar te zetten. Jammer, want er zat best wat in.

Wat uiteindelijk het beste werkte was om gewoon zonder voorgenomen plan in mijn atelier te gaan zitten en te doen wat er in me opkwam. Daar zijn enkele interessante beelden uitgekomen, maar niet echt vondsten waar ik goed op door kon werken. Hoofdzakelijk waren het kleine ideetjes die zonder bepaalde samenhang toestroomden. Daaruit viel niet echt iets te ontwikkelen, niets leende zich er voor om dieper op in te gaan.
Ik had ook veel behoefte om makkelijke, lichte en vrolijke dingetjes te maken. Ik nam de fimoklei ter hand en maakte beestjes. Ik wilde dingen maken die mensen zouden willen kopen, want ik moest later toch ergens van kunnen leven? En waarom later, waarom niet gelijk nu? Daar zou ik bovendien als meisje helemaal achter gestaan hebben, ik was dol op beesten maken.
Waarschijnlijk was het goed om dat zo te doen. Ik had tot dan toe aangenomen dat het werk dat een ‘kunstenaar’ maakt diepzinnig en weldoordacht moet zijn, maar kunst is wat je er zelf van maakt, wat je zelf vindt dat het zou moeten zijn. Er bestaat geen vaststaande formule voor kunst, als het maar dingen zijn waarin maakplezier zit. Dingen die leven.

Op het laatste moment maakte ik een nieuw kostuum voor mezelf, waarin ik ook mijn beoordeling uitvoerde. Het beviel me om voor publiek in dat kostuum rond te lopen. Zoiets had ik dit hele jaar nog niet ondernomen, terwijl ik het me in het begin van het jaar voorgenomen had. Dat zou iets zijn om op door te gaan. Beter laat dan nooit.



Het moge duidelijk zijn dat er veel te zeggen valt over deze periode, hoewel het een korte periode was met veel vrije dagen ertussen –waardoor het extra moeilijk was om in een goed werkritme te komen.
Wat ik moeilijk te accepteren vind is dat er blijkbaar perioden zijn waarin het werken minder goed gaat. Het liefste werkte ik aan een stuk door, maar dingen zijn niet altijd even goed. Ik wil dat wel en daardoor zijn veel dingen middelmatig, terwijl het beter zou zijn als sommige dingen minder goed en andere dingen juist heel goed waren.
En nog altijd tob ik te veel, in plaats van datgene te doen wat ik het liefste doe. Vaak denk ik dat ik niet weet wat ik het liefste doe, maar waarschijnlijk weet ik dat best, maar forceer ik het teveel. Hoe kan ik mezelf nou eens aanleren om beter naar mezelf te luisteren? Waarschijnlijk door me minder van anderen aan te trekken.

Een aantal dingen heb ik toch van deze periode opgestoken:
- Werken op een georganiseerde, ordelijke, afgebakende manier werkt voor mij niet. Ik leef in veelheid en vaar wel bij een gemoedelijke vorm van chaos.
- In alles wat ik doe zit een soort zoektocht naar een combinatie tussen dier, vrouw en kind, tussen binnen en buiten. Dit zijn terugkerende thema’s.
- Wie ik ben is geen vaststaand iets. Ik twijfel en tob veel, dat hoort er blijkbaar bij. Het ene moment ben ik zekerder dan het andere. Het heeft niet veel zin om te willen ontdekken wie ik ben, het is beter om mij maar gewoon te zijn. Ik ben wat ik zie en wat ik voel.



Daarnaast – maar daar kwam ik niet achter tijdens deze periode maar tijdens de vakantie, waarin ik rustig de tijd had om zonder de bemoeienis van leraren te peinzen – kom ik tot de conclusie dat ik wel dingetjes kan gaan maken om die te verkopen, maar daar hoef ik niet voor op de academie te zitten, dat kan ik nu ook al wel. Sterker nog, dan kan ik er veel beter mee stoppen en de praktijk instappen. Ik was echter niet van plan om deze opleiding zonder diploma te verlaten, dus kan ik er beter uithalen wat er inzit. Ik denk dat ik dat het beste kan doen door me te richten op kostuumontwerp en performance. Daarbij komen veel dingen samen die ik interessant vind: kleding ontwerpen, toneel spelen, schrijven, tekenen. Ik heb dan een gewillig publiek tot mijn beschikking en de mogelijkheid om feedback te vragen. Dat zal in de praktijk niet zomaar kunnen.
Ik hoop dat die voorwaarde specifiek genoeg is en toch genoeg ruimte bied! We zullen het gaan zien, in het volgende jaar.

Resultaat voor deze periode: 7

Blogarchief