dinsdag 1 februari 2011

Artist-Statement 12-01-2011

Dingen!

Dingen omringen me. Soms laten die dingen me onverschillig, maar meestal wekken ze hebzucht bij me op, want ik ben een hebberig persoon, een gulzige consument.

Maar ik consumeer niet zonder meer, want mijn voorkeur gaat uit naar mijn eigen schepsels. Ik honger naar mijn eigen werk. Ik omring me met dingen.

Mijn schepsels zijn dingen die leven, soms voor lang, soms maar kort. Soms luidruchtig, soms stil. De ene keer als slachtoffer, de andere keer als dader. Het zijn wezens die het midden houden tussen Dier, Vrouw en Kind en eigenschappen die ik ze meegeef zijn dubbelzinnigheid, onschuld, humor, melancholie, wreedheid, opwinding en venijn.

Een onbedwingbare naaiwoede drijft mij tot het maken van kostuums en ruimtelijke objecten, die ik gebruik voor films, foto’s en performances. Ik heb alle touwtjes, draadjes en teugels in handen, want ik ben tegelijkertijd kunstenaar, acteur en regisseur. Ik neem de realiteit en herschik die tot een half-realiteit die me beter bevalt. Met die half-realiteit probeer ik de hypocrisie van het dagelijks leven de bedwingen.

Periode 9 en 10

Roerige tijden! Onprettig roerig, waardoor het ook moeilijk was te reflecteren op deze periodes. maar ten langen leste: hier toch enige gedachten.

In de zomervakantie bedacht ik mij een plan; ik ga mij bezig houden met kostuums en performance. Een mooi plan! Maar wat voor kostuums en wat voor performances dan?

Wat stuurloos begon ik de eerste periode. Ik had wel plannen en voerde die uit, maar het waren allemaal laffe starten. Ik legde een handgemaakte jurk in het bos en ik begon aan een paspop van mijzelf. Plannen die ik al een tijdje in mijn hoofd had spoken. Maar ja. Dan doe je dat. En dan?

Ik had het gevoel alsof ik achteruitwas gegaan. Een jaar voor niets aangeklooid. Waar stond ik nu helemaal? Wat wilde ik met mijn werk? Wat was mijn boodschap? Was die er wel? Ik voelde me alsof ik enorm achter liep.

Het assessment aan het begin van de 10e periode deed me niet veel goed. Het kwam ook op een ongelukkig moment. Het assessment is het moment voor een toneelstukje; je laat je op je best zien, een verkooppraatje. Het assessment is niet de gelegenheid voor uiten van twijfels en ik zat er vol van. Ik twijfelde zoveel aan mezelf op dat moment dat zelfs een gespeeld welovertuigde speech er niet in zat. Het werd een waardeloos gesprek. Maar ik kreeg de kans het over te doen, met het argument dat ik het echt wel wist, het kwam er alleen nog niet uit. Wist ik het? Ik dacht van niet, maar ik kon best iets bedenken.

En misschien was dat ook wel voldoende. Ik wil het liefst altijd alles tegelijkertijd, maar helaas, lijkt (nog) niet te kunnen. Dus er moet een keuze gemaakt worden. Wat ik zou kiezen maakte niet zoveel uit, als het me maar aan het werk zou zetten want dat is wat ik het beste doe. Er was een grote afstand tussen mijn werk en de manier waarop ik er over praatte. Alsof ik me ervoor wilde verontschuldigen. Ik mocht best wat meer liefde ervoor opbrengen. Tenslotte komen de beelden tot stand uit een liefde voor het maken. Ik ben een maker en dat is mijn kracht.

Dus koos ik een onderwerp: het banket, het feestmaal. Dat leek me een mooi uitgangspunt omdat er veel inzit dat ik interessant vind: decadente sier, theatrale handelingen, dieren, kleding. Ik had een kipje gemaakt van leer en het leek me leuk om er meer te maken en een runderlederen banket te houden.

Dat bleek een goed onderwerp waar een hoop uit te halen viel. Het heeft geleid tot een serie foto’s en een aantal performances. In de foto’s neem ik een rol aan. De belangrijkste rollen tot nu toe zijn de Jaagster, een beest dat het voedsel verschalkt in de buitenlucht en de Keukenmeid, geïnspireerd op de 17e eeuwse schilderkunst, waarin kokkinnen de prachtige kostuums dragen en hun rijke dis ten toon stellen. Kippen op spiezen. Het dier is hierbij het slachtoffer. Pracht en praal gaat altijd ten koste van iets of iemand, dat zou een goede moraal kunnen zijn.

Daarnaast was ik een aantal malen een wandelend (of stilstaand) buffet; een tafel met benen.

Gulzig verorber ik het voedsel dat ik kan bereiken zonder mijn handen te gebruiken, tot alles uiteindelijk in scherven en chaos op de grond beland en de gulzigheid na een wilde climax tot een noodzakelijke inkeer komt.

In deze werkzaamheden zit nog heel veel voer voor meer. Er valt nog een hoop te verbeteren of verder uit te zoeken. In de komende periode hoop ik dat te gaan doen, hoewel zich ook wel weer nieuwe dingen aandienen die me ook al weer leuk lijken.

Zolang ik maar bezig ben en blijf is het goed.

Ik ben blij dat ik uit een staat van apathie heb kunnen opkrabbelen naar een staat van productiviteit. Ik weet nu dat dat heel goed mogelijk is, als ik maar aan het werk ga. Dat is goede informatie om aan te denken als het later weer een keer stagneert. Het niveau van mijn werk is nog niet daar waar ik het wil hebben, maar ik heb er alle vertrouwen in dat dat gaat komen, zolang ik vertrouw op mijn eigen fantasie en werklust. De rest komt vanzelf.

Resultaat voor deze twee periodes: 7 en 8

Performance Opdracht

In de Cacaofabriek in Helmond maakte ik kennis met het werk van Linda Molenaar. Een prettige kennismaking. Sowieso een prettige plek om te wezen: een rommelig maar groot fabriekspand met vriendelijke bemanning. Bij het betreden van de ruimte en het zien van het werk was mijn eerste gedachte: dit had ik zelf ook wel willen maken. Molenaar maakt kostuums, geïnspireerd op dieren. Daarvan maakt ze foto’s en performances. Ik vond het schitterend werk.

Zeer verheugd was ik dan ook over het feit dat onze leraren hadden besloten Molenaar als gastdocente te vragen. Ik was al van plan geweest contact met haar op te nemen omdat ik haar werk zo inspirerend vond, maar dat hoefde dus niet meer, ze kwam al naar ons toe!

Zij zou ons drie dagen komen begeleiden en gaf ons de opdracht om in die drie dagen een korte performance te bedenken en uitte voeren.

Het lag natuurlijk voor de hand dat ik een performance in een zelfgemaakt kostuum zou doen, maar ik greep de gelegenheid aan om iets gewaagders te bedenken.

Het Banket, het feestelijke diner was op dat moment mijn zelfgekozen thema. Met name het consumeren van vlees was daarin belangrijk. Ik heb een zeer dubbelzinnige relatie met vlees; ik houd van beesten en vind niet dat die dood gemaakt moeten worden, alleen maar om ze op te kunnen eten. En al helemáál niet dat ze daarvoor een leven van lijden moeten doorstaan. Maar ja… Ik vind vlees wel erg lekker. Het liefst kluif ik het zo van het bot, dus dat is wel erg dubbel.

Voor deze performance wilde ik uitvinden of ik de dood van het beest, noodzakelijk voor de consumptie van vlees, onder ogen kon zien. Ik zou gaan proberen of ik een beest dood kon maken.

Lukte me dat niet, dan zou er een leven van vegetarisme voor me in het verschiet liggen. Lukte het wel, dan zou ik in elk geval beseffen wat de stap is tussen een levend beest en een stuk vlees.

Een vis zou het moeten ontgelden. Ik was van plan om en plein publiek een vis (tijdelijk gehuisvest in een aquarium) te doden, te fileren en op te eten. Een kip zou ook kunnen, maar dat leek me moeilijker om in korte tijd te doen, aangezien het beest dan ook moet leegbloeden. Een vis, dat zou nog kunnen lukken, al had ik er twijfels bij of ik het zou kunnen als het er op aan zou komen. Vissen zijn mooi.

Hoe komt men aan een vis? Daar keek ik nogal tegenop. Het moest geen goudvis zijn, die eet je normaal ook niet op. Het moest een vis zijn die je normaal ook opeet. Een vis die je in de schappen van de supermarkt kan vinden. Maar dan levend! Het was te koud om te vissen. Bij viswinkels verkopen ze alleen dode vissen. Hoe moest dat?

En als ik die vis dan vervoeren? Moest ik met een emmertje in de trein? En hoe hield ik het beest in leven tot het beslissende moment? En wat zou ik moeten doen als ik het niet over mijn hart kon verkrijgen? Terug de rivier in?

Al deze zorgen (waar ik me best druk om maakte, want wat als ik niet aan een vis kon komen?) gingen in rook op door een bezoek aan de Chinese Toko. Grote aquaria vol levende vissen! Bedoeld voor consumptie! Ik had het niet verwacht. Bestaat daar geen regel tegen? Het water zag er niet echt fris uit, geen plantje in de bakken te bekennen. In een van de bakken zweefde een dode vis op zijn kant rond. Tussen de levende exemplaren.

Jakkie…

Maar goed, het eerste doel was al bereikt, ik wist waar ik mijn vis vandaan moest halen.

Zou ik die vis zo meekrijgen? Het leek me dat ze die dan daar ter plaatse dood zouden maken en je hem dan meekreeg. Misschien zou ik meer moeten betalen als ik ze levend mee wilde nemen. Nou ja, dat was de volgende stap.

Bij het naderen van het moment supreme wendde ik mij tot mijn vriendin, die mij zou leren fileren. Zij, een groot visliefhebster, was al op verschillende vistochten geweest en was dus al ervaren in het doden en klaarmaken van de vis. Zij zou mij instrueren, opdat ik zou weten wat ik met het dode beest zou moeten doen als het eenmaal zo ver was.

Daartoe hadden we natuurlijk een ongefileerde vis nodig. liefst eenzelfde soort vis als dat ik tijdens mijn performance zou gebruiken. Het geval wilde echter dat het maandag was en dat op maandag de visboeren dicht zijn.

Ik besloot dus mijn vis bij de Toko te halen, de enige plek waar dat nog kon. Kon ik gelijk zien hoe dat nou zou gaan.

De bijzonder beleefde man achter de kassa vertelde me dat ik precies op tijd was, de nieuwe vissen waren net binnen. Hij koos twee grote exemplaren voor me uit. (we zouden met zijn drieen gaan eten die avond) Ik kreeg een plastic zakje met daarin twee grote tilapia’s, rekende 17,50 af en liep met het zakje naar buiten.

De vissen leefden nog!

Er zat geen water of niks in het zakje!

Ik fietste snel naar mijn vriendin, maar halverwege spartelde mijn zak een keer heftig en was toen weer stil. AAAAH! Ik dacht; dat was het. Dat was de doodsspartel. Ze zijn gestikt. Schuldig fietste ik door en op mijn bestemming legde ik de zak in de koelkast.

Ik nam met mijn vriendin eerst een verversing, om van deze gebeurtenis te bekomen. Na een uur zetten wij ons aan het fileren. Mijn vriendin pakte een van de vissen- een reusachtig beest - en hield hem onder de kraan om hem af te spoelen.

Als een gek begon het dier te spartelen!

AAAAAAAAAAAAAAAHHHHH! Wat nu?

Blijkbaar konden de beesten zo lang zonder water, ze waren er minstens anderhalf uur uit geweest en leefden nog steeds! Daar zaten we dus, met twee levende vissen en een dosis paniek.

Mijn vriendin besloot dat het maar het beste was om de vissen zo snel mogelijk uit hun lijden te verlossen en trachtte de keel van het spartelende beest in de gootsteen door te snijden. Maar dat bleek nog helemaal niet zo makkelijk! Ten eerste was het een ongemakkelijke houding, ten tweede waren er niet echt scherpe messen, ten derde bleek het beest taai! Steeds dachten we dat hij dood was, maar steeds bleek hij toch nog te leven, ook toen de kop er al half af was. Uiteindelijk, een half uur en een hoop ellende, scheldwoorden, bloed en blubber later, was de kop van de romp gescheiden en moesten we toch wel aannemen dat hij dood was. Toen was er nog de andere vis…

“Hier heb je een plank en een mes,” zei mijn vriendin, “Maar déze is voor jou.” Het onhandige gedoe had ook haar niet onbewogen gelaten en ik vond ook dat het niet eerlijk was als ze de andere vis ook zou moeten doden. Dus ik besloot het te doen. De vis lag op de plank, ik hield hem angstig vast, nam het grootste mes probeerde zo hard mogelijk onder de kieuwen te slaan. De vierde slag deed het hem. Het bloed liep uit de halsslagader en de vis was dood. Gelukkig een heel stuk sneller, maar toch nog heel akelig. Bij het verder ontdoen van het hoofd en bij het fileren bleven de ellendelingen maar stuiptrekken, wat steeds een hoop gegil teweegbracht.

Een bijzonder vreemde gewaarwording om te beginnen met een levende vis, die op een gegeven moment overgaat in het plakje vlees dat je kent uit de supermarkt. Dus dat komt er bij kijken!

Na een hoop ellende zaten we uiteindelijk met een pan verse tilapia aan tafel. Het spijt me te moeten zeggen dat het, na alle doorstane beproevingen, niet eens lekker smaakte. Modderig. Dat zal vast aan het vieze water gelegen hebben waarin ze moesten zwemmen. Zoveel moeite en dan is het niet eens lekker!

De volgende dag was ik een beetje ziek en voelde ik me een moordenaar. Ik wist dat ik dit geen tweede keer zou kunnen doen, dus mijn performance, zoals ik die bedacht had, zou niet doorgaan. Tijdens het doden had ik de camera aanstaan – ik had een fileerinstructiefilm willen maken- en daar zou ik beelden van gaan laten zien, samen met een reflectie achteraf. Terwijl ik me ziek en ellendig voelde sprak ik mijn gedachten uit voor de camera en dat, samen met de slachtbeelden, zou mijn performance worden.

Achteraf gezien was het een avontuur. Aan een vis komen bleek het makkelijkste, terwijl ik me daar het meeste druk om maakte, het doden bleek het moeilijkste, moeilijker nog dan ik dacht. Ik voelde me schuldig, maar was toch ook wel blij dat ik het toch gedaan had – hoewel ‘blij’ misschien niet het juiste woord ervoor is. Ik weet nu dat ik een dier kan doden, als het moet. Ik weet dat het moeilijk is en dat ik er geen talent voor heb. Ik begrijp dat het veel sneller en daardoor humaner kan, met minder verspilling, want we moesten veel vis ongebruikt weggooien omdat we niet wisten hoe we het van de graat moesten krijgen. sindsdien heb ik het nog niet aangekund om vis te eten, omdat de gedachte aan het mooie beest en het zielige lapje vlees dat er afkomt, me doet walgen. Ik weet niet of ik nooit meer vis zal eten, maar ik heb in elk geval een hoop geleerd over de noodzakelijke dood van het beest en zal nooit meer zomaar vlees eten zonder hier aan te denken.

De reacties op de videobeelden waren verschillend. Een klasgenoot – zelf vegetarisch- liep erbij weg omdat het te gruwelijk was, een spaanse jongen vroeg na afloop wat ik er nou zo erg aan had gevonden. Het hoort er toch bij, het doden van een beest? Grappig dat het zo heel verschillende reacties oplevert.

Ik ben er ook achter dat dit niet mijn stijl van performen is. Het is erg bot en confronterend en dat is natuurlijk goed, maar niets voor mij. Kunst gaat voor mij toch vooral om schoonheid en om ambachtelijke kunde. (heel ouderwets van mij natuurlijk, maar dat ben ik dan ook.) Het moet zeker ergens over gaan, maar het mag ook subtieler. De wijze les van dit al: Dierenleed is GEEN kunst.

Resultaat: werkproces: 8, performance zelf: 7.

Blogarchief